- führen
- führenI 〈onovergankelijk werkwoord〉1 leiden, de leiding hebben ⇒ vooraan staan2 voeren, leiden3 leiden ⇒ als resultaat hebben♦voorbeelden:1 dieses Land führt in der Computertechnik • dit land is toonaangevend in de computertechnieknach Punkten führen • op punten leiden2 die Tür führt auf die Straße • de deur leidt naar de straatdas Rennen führt über 800 Meter • de wedstrijd gaat over 800 meter3 das führt zu keinem Ergebnis • dat levert geen resultaat opII 〈overgankelijk werkwoord〉1 voeren, leiden ⇒ brengen2 leiden, de leiding hebben ⇒ besturen3 hanteren, gebruiken4 brengen, leggen ⇒ halen5 voeren, hebben ⇒ dragen6 houden, uitoefenen7 bijhouden ⇒ registreren8 〈administratie〉(be)sturen♦voorbeelden:1 Besucher in einem Museum führen • bezoekers in een museum rondleidendie Kinder spazieren führen • met de kinderen gaan wandeleneinen Hund an der Leine führen • een hond aan de leiband houdenein Gebäude in die Höhe führen • een gebouw optrekkenmeine Reise führte mich nach Amerika • mijn reis bracht mij naar Amerika2 eine Delegation führen • een delegatie leidenein großes Haus führen • een luxueus leven leiden3 die Feder führen • de pen voeren 〈ook voor een vereniging〉4 das Glas an die Lippen führen • het glas aan de lippen zetteneine Straße bis an die Grenze führen • een straat tot aan de grens doortrekken5 einen Artikel führen • een artikel hebben, verkopender Fluss führt Hochwasser • de rivier heeft een hoge waterstanddie Leitung führt keinen Strom • er zit geen stroom op de leidingder Zug führt einen Schlafwagen • de trein heeft een slaapwagenetwas bei, mit sich führen • iets bij zich hebbenAusflüge im Programm führen • uitstapjes in zijn programma (opgenomen) hebben6 ein Doppelleben führen • een dubbel leven leiden7 eine Liste führen • een lijst bijhoudenan erster Stelle (in einer Liste) geführt werden • op de eerste plaats staan (in een lijst)8 ein Flugzeug, einen Wagen führen • een vliegtuig, een auto besturenIII sich führen 〈wederkerend werkwoord〉1 zich gedragen ⇒ zich houden♦voorbeelden:1 sich gut führen • zich goed gedragen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.